Monuta Landgraaf – Een mooi gebaar naar de 

Monuta Landgraaf – Een mooi gebaar naar de Koempels    
Initiatief is onderdeel van de Gebaren van Monuta  
 
Op zondag 1 december ontvingen pastoor Freek Jongen van de Petrus en Pauluskerk te Landgraaf en de Koempels een cheque t.w.v. 1000 euro. Uitvaartverzorger Felix Goffin en zijn collega  Huub Beuskens overhandigden deze cheque namens Monuta uitvaartzorg.
Maandelijks komen de koempels uit de regio hier samen om mijnwerkers te herdenken die omgekomen zijn door een noodlottig ongeval tijdens het uitvoeren van hun gevaarlijke werk of overleden zijn aan stoflongen. 
Dat zij nooit vergeten mogen worden. 
De sfeervolle Koempelmissen, opgericht door initiator Wim Schoenmaekers, worden muzikaal opgeluisterd door variërende muziekgezelschappen en pastoor Freek Jongen gaat voor in deze H.Mis. Na afloop komen , de koempels en hun familieleden en parochianen samen in het parochiezaaltje en drinken samen een “tas” koffie en halen herinneringen op uit vervlogen tijden. 
“Gebaren van Monuta” is een  initiatief die de organisatie via haar medewerkers jaarlijks beschikbaar stelt. Al meer dan 100 jaar staat Monuta klaar voor de lokale samenleving. Daarom konden medewerkers plannen indienen voor steun aan initiatieven en projecten die een positieve bijdrage leveren aan de fase voor, tijdens en na het afscheid van een dierbare. De maandelijkse samenkomst van de Koempels in de kerk van Landgraaf is bij Monuta niet onopgemerkt gebleven en men hoopt doormiddel van dit mooie gebaar aandacht en een ruggensteuntje te geven.

Felix Goffin en Huub Beuskens, uitvaartverzorgers van Monuta lichten toe: “Het is zo belangrijk dat we naar elkaar en onze omgeving omkijken. Alle collega’s hebben hetzelfde Monuta-DNA: we doen er alles aan om er te zijn voor mensen op een impactvol moment in het leven. Niet alleen tijdens een afscheid. Maar ook als het nog niet zover is, of als zij al afscheid hebben moeten nemen van een dierbare in het verleden. Het is als medewerkers heel bijzonder dat wij van onze werkgever zo’n lokaal gebaar kunnen doen en zo samen een bijdrage mogen leveren.
” Ook wij voelden ons vandaag een beetje Koempel”.
  

325 jarig bestaan P&P-parochie

Aankondiging:

In 2025 viert de Petrus en Paulus parochie in Schaesberg 
haar 325 jarig bestaan
 
In dit nieuwe jaar vindt er een bijzonder jubileum plaats in onze parochiefederatie. De Petrus en Paulusparochie uit Schaesberg viert in 2025 namelijk haar 325 jarig bestaan. Ofschoon met de bouw van de kerk in Schaesberg al begonnen werd in 1663 was de oprichting van de parochie met de overdracht van de kerkinventaris aan de toenmalige koster-schoolmeester Jakob Douven  pas op 1 januari 1700 een feit. Hiermee werd het in 1699 gedane verzoek ‘ter oprichting van de parochie Schaesberg’ van baron Frederik Sigismund, heer van Schaesberg, door de bisschop van Roermond, Reginald Cools gehonoreerd. Op 23 december 1699 werd Philip Matthias Cortgens benoemd tot de eerste pastoor van de nieuwe parochie Schaesberg.
Vanzelfsprekend zullen we dit jaar aandacht besteden aan dit bijzondere jubileum. Voor een belangrijk deel tijdens de Monumentendagen op zaterdag 13 en zondag 14 september. Maar daarnaast ook in ’t Parochieklöksjke’ en op de website van de parochiefederatie. Kerkbestuur en stichting HEERLYCKheyt Schaesberg slaan voor deze gelegenheid de handen ineen. Verder willen we zoveel mogelijk verenigingen en organisaties uit het Schaesbergse betrekken bij de activiteiten en feestelijkheden. 
 
Wij houden u zoals gezegd graag op de hoogte van onze plannen voor de feestelijke viering van 325 jaar Petrus en Paulus parochie via parochieblad 
’t Parochieklöksjke’ en website 
www.parochiefederatie-snn.nl van onze federatie.
 
Pastoor Freek Jongen en Twan Brouns

Historische verhaal (1):
Petrus en Paulus parochie 325 jaar (1700 – 2025) / het historische verhaal (1)
 
1618 – 1800: De heren van kasteel Schaesberg bouwen een kerk en stichten een parochie
 
In het midden van de 17e eeuw had het dorp Scheydt (‘der Sjeet’), zoals Schaesberg toen nog heette, geen eigen kerk maar hoorde het samen met Nieuwenhagen bij de grote parochie Heerlen met de Pancratiuskerk aldaar als middelpunt. Naast deze kerk was er wel al een kapel in het gebied tussen Scheydt en Heerlen. Tussen 1623 en 1644 werd de Carmelkapel bij Leenhof gebouwd door baron Johan Frederik van Schaesberg. Deze ‘heer’ van het geslacht van Schaesberg woonde op het gelijknamige kasteel en liet ook de hofkapel van kasteel Benzenrade verplaatsen naar kasteel Schaesberg. Zo’n kapel was in eerste instantie bestemd voor de kasteelheer en zijn familie en voor het personeel dat op het kasteel en op de kasteelboerderij werkte. Want Johan Frederik en zijn vrouw Ferdinanda van Wachtendonck leidden een vroom leven.

Ook bestuurlijk behoorde Scheydt aanvankelijk tot Heerlen. Maar in 1618 kocht jonker Frederik, de vader van Johan Frederik, de bestuursrechten voor een klein deel van Heerlen, te weten de dorpen Scheydt en Palemig en de landgoederen die hoorden bij de boerderijen van Leenhof en de Kakert. Door problemen echter rondom de grensafbakening werd een jaar later de verkoop opnieuw geregeld en werd ook Lichtenberg toegevoegd aan het gebied. Maar jonker Frederik was al overleden in 1618 en daardoor werd baron Johan Frederik in 1619 heer van de nieuwe ‘Heerlijkheid Schaesberg’ en bestuurlijk onafhankelijk van Heerlen. Deze hele periode speelde zich af tegen de achtergrond van de 80 jarige oorlog tussen de protestantse Republiek der Nederlanden en het katholieke Spanje. Een oorlog die duurde tot 1648.

Pas in december 1661 werd er eindelijk, na jaren van onderhandelen tussen de Republiek en Spanje, een akkoord bereikt over de verdeling van het Land van Valkenburg, waartoe Heerlen en de Heerlijkheid Schaesberg behoorden. Beide dreigden in eerste instantie bij de Republiek te gaan horen, maar Johan Frederik wist door prima connecties in Brussel en geschikt onderhandelen te bereiken dat Schaesberg Spaans en dus katholiek bleef. In het voorjaar van 1663 werd het verdrag uitgevoerd. Iedereen was verheugd want er kon nu een nieuwe kerk voor de Heerlijkheid gebouwd worden. De familie van Schaesberg was sterk verbonden met de katholieke kerk getuige de grote aantallen familieleden die een bestaan in het klooster opzochten. 

Johan Frederik richtte eerst een ‘provisioneele kerck’ in een schuur van hoeve Leenhof in. Pastoor Renckens werd van Heerlen (protestants gebied) ook naar Leenhof gehaald en in de noodkerk aangesteld als pastoor. Maar tussen 1663 en 1666 liet Johan Frederick in de Heerlijkheid ook bouwen aan de ‘nieuwe’ Pancratiuskerk voor Scheydt, Palemig, Lichtenberg en het gebied van de hoeves van Leenhof en de Kakert.. Als bouwlocatie voor de kerk koos hij voor het hooggelegen uiteinde van het dorp Scheydt. Deze plaats kreeg zijn voorkeur omdat bij de kerk ook een begraafplaats diende te worden aangelegd en hij moeilijkheden vreesde bij het begraven wanneer het kerkhof op het vochtige en drassige terrein bij het kasteel zou worden gebouwd. Het schip en het koor van de kerk werden als eerste gebouwd; voor de bouw van de zijkapellen en de toren was geen gelegenheid. 
 
Bij de opening in 1666 bood de kerk plaats aan meer dan 1000 personen, veel te veel voor de Heerlijkheid die slechts enkele honderden inwoners telde. Pastoor Renckens werd nu pastoor van twee kerken (Pancratius in Heerllen en kerk van d’r Scheydt) in twee ‘landen’ en bleef ook pastoor van de hofkapel op het kasteel. Johan Frederick liet in 1670 een kapel in Palemig bouwen die werd toegewijd aan de H. Barbara. In 1671 overleed hij. In zijn testament had hij een bedrag van 1900 daalder gereserveerd voor de afbouw en het onderhoud van de kerk in Scheydt. Politieke-, financiële- en daarna erfeniskwesties vertraagden de afbouw echter. Pas in 1685 kregen deze hun beslag en in 1686 werd de volgende fase van de bouw opgepakt door de jonge en ongehuwde kleinzoon van Johan Frederik, baron Frederik Sigismund. Tussen 1672 en 1678 was de republiek in oorlog met de Franse koning Lodewijk XIV en werd de kerk in Heerlen weer hoofdkerk. Die in Schaesberg bleef ook in gebruik, maar nu als hulpkapel. Handig voor de parochianen uit Schaesberg en Nieuwenhagen, maar er mocht niet gedoopt, getrouwd of begraven worden.  
 
Baron Frederik Sigismund, opgenomen in de geestelijke stand, maar nooit priester gewijd, nam eind 17e eeuw het initiatief tot het vervolg van de bouw van de parochiekerk over van zijn grootvader. In 1686 was het eerst gewelf ingestort waarbij één gewonde viel. Dit gewelf werd pas in 1698 door een nieuw exemplaar vervangen. Van de tussenliggende jaren is er bewijs dat de kerk wel in gebruik was. De inrichting was echter vrij sober en provisorisch en ook is uit die periode (nog) geen patroonheilige van de kerk bekend. Soms wordt vermeld dat dit de H. Frederik (door de vele ‘Frederikken’ van het kasteel) was, maar uiteindelijk bleek deze enkel de beschermheilige (o.a. zichtbaar in het zegel) van de familie van Schaesberg te zijn. Later werd deze afbeelding in het gemeentewapen van Schaesberg gebruikt. Frederik Sigismund besloot als voortvarend aannemer schip en koor van de kerk uit te breiden met een toren en zijkapellen. En nam zich tevens voor Scheydt te laten verheffen tot parochie door de bisschop van Roermond.

De wat zonderlinge en in zichzelf gekeerde Frederik Sigismund bleef als laatste van de tak van de familie van Schaesberg op het kasteel wonen. In het nieuwe gewelf van de kerk in Scheydt liet hij zes sluitstenen aanbrengen, alle met het wapen van de familie van Schaesberg en de namen van zes familieleden. De kerk werd verder gepleisterd en gewit. Hoofdaltaar, zijaltaren, communiebanken en kasten werden gemaakt door timmerman Dirk Cupper uit Geilenkirchen. En in een van zijkapellen kwam een aparte ‘herenstoel’ voor de kasteelheer en zijn familie. Naast de kerk werd een pastorie gebouwd voor pastoor en kapelaan. De kerk was mogelijk klaar op 1 juli 1699 en toen deed Frederik Sigismund een voorstel tot oprichting van de parochie Schaesberg aan de bisschop van Roermond. Het geld was er; er waren kandidaten voor het ambt van pastoor, kapelaan en koster en op 15 december 1699 reageerde bisschop Cools positief op het verzoek. 

Kerk en hoofdaltaar werden toegewijd aan de ten hemel varende Christus; de beide zijaltaren aan Maria van de Berg Carmel en aan de heilige Petrus en Paulus. Deze laatsten werden ook de patroonheiligen van de parochie. Algemeen wordt aangenomen dat op 29 juni voor Petrus en Paulus werd gekozen omdat op deze datum de gedenkdag van beide heiligen plaatsvindt en precies op die dag ook de grafelijke familie van Schaesberg in de adelstand verheven werd. Op 23 december werd Philipus Matthias Cortgens benoemd tot eerste pastoor van de nieuwe parochie. Kapelaan werd op 12 maart 1701 Hendrik George Wiggermans. Hofkapelaan werd Anton Quaedvlieg die tevens de zorg over de Barbara en Carmel kapel voor zijn rekening nam. Koster-schoolmeester werd op 1 januari 1700 Jacob Douven. Hij nam toen tevens de kerkinventaris in beheer over. Deze overdracht kan beschouwd worden als het formele begin van de Petrus en Paulusparochie. De kerk is dan wel al ingezegend, maar nog niet gewijd. Dit had te maken met het formele protest, dat de ‘persona’ van Heerlen, de Franse abt Johannes Groussou had ingediend tegen de oprichting van de parochie. Dit omdat hij niet gehoord was voor de afsplitsing van een deel van zijn (Pancratius) parochie in Heerlen. 

Na 1715 begon Frederik Sigismund af en toe tekenen van krankzinnigheid te vertonen, dat zich o.a. uitte in heftig, anti-kerkelijk gedrag. Daarom werd hij onder curatele van zijn neef Johan Frederik geplaatst. Pastoor Cortgens overleed in 1716 en werd opgevolgd door pastoor Jan Jacob Xylander. Deze bleef tot 1725 in Schaesberg. Petrus Veldius werd zijn opvolger. Xylander en Veldius ruilden eigenlijk van plaats, want de laatste was eerst voorganger in Hinsbeck, nabij kasteel Krieckenbeck, de ‘hoofdzetel’ van de Schaesbergs in Duitsland. In 1733 schafte pastoor Veldius 2 nieuwe kerkklokken aan voor de Petrus en Pauluskerk. Dit ter vervanging van de drie in 1700 aangeschafte klokken die barsten vertoonden. In 1733 overleed ook Frederik Sigismund en werd conform de stichtingsakte van de parochie begraven in een ‘eigen’ grafkelder onder de P&P kerk. Deze grafsteen lag oorspronkelijk als afdekking van het graf bij de toenmalige communiebank maar werd in 1950 gerestaureerd en verplaatst naar zijn huidige plaats, rechtopstaand onder de toren. De stoffelijke resten van Sigismund worden in 1983 na zorgvuldig onderzocht en geborgen te zijn bewaard in een urn in de heringerichte grafelijke grafkelder. 
 
De periode onder pastoor Veldius was onrustig voor de jonge parochie. Twee aan de Bokkenrijders toegeschreven (pogingen tot) inbraken in kerk (1736) en pastorie (1742) veroorzaakten veel onrust. Uit de monstrans met het wapen van de familie van Schaesberg uit 1700, en nog steeds in bezit van de kerk, werd een lunula, een maanvormige houder voor de hostie afgebroken. In 1743 werd de uit Schaesberg afkomstige bokkenrijder Peter Caspar ter Coning ter dood veroordeeld. Pastoor Veldius werd in 1758 opgevolgd door de 25 jarige Frans Willem Greven. Deze pastoor stierf echter ook jong op 38 jarige leeftijd en werd in 1772 opgevolgd door de belangrijkste pastoor in Schaesberg in de 18e eeuw, pastoor Johan Arnold Daniëls uit Hoensbroek. Onder het pseudoniem S.J.P. Sleinada schreef Daniëls een voor de beeldvorming rond de bokkenrijders belangrijk boekje. Zelfs in 1974 is er nog een herdruk van dit boekje verschenen. In 1785 ging Schaesberg over naar de Republiek der Zeven Provincieën ‘met behoud van de vrije uitoefening van de eredienst’. De overdracht vond plaats op 13 juni 1786 in de pastorie waar pastoor Daniëls de eed van trouw aflegde aan de Staten Generaal.


In 1784 was er sprake van ‘eene merckelijke hooghst noodsaekelijke reparatie’ aan de kerk. Voor de werkzaamheden leek zelfs een financiële bijdrage van de (protestantse) overheid nodig. Uit de vrij dramatische beschrijving om de bijdrage te kunnen verwerven lijkt het zelfs dat de kerk geheel of gedeeltelijk dreigde in te storten. Met de werkzaamheden werd uiteindelijk pas in 1791 gestart en hiervoor ontving de gemeente Schaesberg een bijdrage van 4500 gulden van de Staten Generaal. Metselwerk, nieuw dak, maar ook een torenuurwerk (horlogium) werden ervan betaald. In 1795 kwam Zuid Limburg onder Frans bestuur, werd Schaesberg onderdeel van het departement Nedermaas en kwam er een burgerlijke stand naast de kerkelijke registratie van doop, huwelijk en begrafenis en werden de sluitstenen met de grafelijke wapens in het kerkdak witgekalkt. Alle priesters moesten een eed van trouw afleggen en doordat Daniëls (zei het met enige tegenzin) dat uiteindelijk wel deed, maar kapelaan Martin Pluymakers van de Pancratiusparochie van Heerlen niet, kwamen de verhoudingen binnen de parochies op scherp te liggen. Daniëls overleed op 4 april 1799. Schaesberg heeft dan ongeveer 920 inwoners, verdeeld over Scheydt, Palemig, Lichtenberg en de grote boerderijen in het gebied.

Historische verhaal (2):
Petrus en Paulus parochie 325 jaar (1700 – 2025) / het historische verhaal (2)
 
1801 – 1900: De periode van de katholieke herleving: ondernemende pastoors en kapelaans, actieve verenigingen en genootschappen en een groeiend kerkbezoek
 
In 1801 wordt het bisdom Roermond opgeheven en wordt Limburg toegewezen aan het bisdom Luik. Ook het recht van de familie van Schaesberg om pastoor, kapelaan of koster voor te dragen verdwijnt. De parochie Nieuwenhagen (810 parochianen), voorheen deel van de Pancratiusparochie, komt in 1803 bij de Petrus en Paulus parochie. De hulpkapel van Nieuwenhagen in ’t ‘Spaans Kentje’  blijft in gebruik op zon- en feestdagen. Pastoor Keulers krijgt, eveneens in 1803, pastorie en kosterswoning in Schaesberg weer terug. De kerk telt dan 1180 (sta?)plaatsen. Keulers wordt in 1814 opgevolgd door Martin Pluymakers. Deze is eerst kapelaan in Heerlen en is daar wegens zijn conflict (het niet tekenen van de eer van trouw) met de pastoors Penners en Daniëls (die wel tekenden) weggevlucht omdat hij verbannen dreigde te worden. In de tijd van Pluymakers is er sprake van een toename van het kerkbezoek, naar alle waarschijnlijkheid ten gevolge van de oprichting en aanhang van (kerk)genootschappen als de Derde Orde, de H. Familie en de Eeuwigdurende Aanbidding. Pluymakers overlijdt in 1821 op 64jarige leeftijd en wordt opgevolgd door zijn kapelaan Martin Bursgens. Deze blijft als pastoor tot aan zijn dood in 1865 actief. Hij weet een belangrijk stempel op de parochie te drukken. De indruk van zijn overlijden was derhalve groot. De Limburger Courier adverteerde met een ‘Photographisches Portrait’ en drukte een omvangrijk Duits gedicht af als In Memoriam.


In 1803 worden het dak en de vloer van de kerk hersteld en in 1806 de pastorie. Hier wordt de burgerlijke overheid financieel bij betrokken.  Maar ook de inwoners worden door de burgemeester opgeroepen mee te werken aan herstel en onderhoud van de kerk: ‘Als wij Kristenen willen sijn, sullen wij ook moeten sorgen, dat wij een huis in staet houden, waer inne de godsdienst gehouden wordt’. Naar alle waarschijnlijkheid zijn er in de Franse tijd enkele schilderijen aangeschaft uit het bezit van opgeheven kloosters. Hiertoe behoort een wat groter schilderij van Carolus Borromeüs. Nog steeds maken dit en een ander schilderij deel uit van het interieur van de kerk. 
 
Schaesberg wisselt vanaf 1785 voortdurend van soevereiniteit: 
1785: De heerlijkheid gaat van de Oostenrijkse Nederlanden naar de Republiek;
1795: Overgang van de Republiek naar Frankrijk;
1814/1815: Na een kort intermezzo komt de gemeente aan het Koninkrijk der Nederlanden;
1830: De gemeente maakt deel uit van het koninkrijk België;
1839: Limburg en dus ook Schaesberg gaat terug van België naar Nederland als ‘hertogdom’ in de Duitse Bond – ook wordt Limburg apostolisch vicariaat met een eigen ‘bisschop’, de Roermondse deken Johannes Augustinus Paredis
In 1831 wordt Nieuwenhagen weer afgesplitst als zelfstandig rectoraat en in 1834 tot parochie verheven. De Schaesbergse kapelaan Gerard Klausener wordt er pastoor. De parochiegrens ligt achter hoeve de Kamp, de grote boerderij van de familie van de bekende schrijver Frans Erens.
 
Onder Bursgens worden 28 kerkbanken aangeschaft (1823) en een tweede kerkklok (H.H. Maria en Barbara) gekocht in 1834. Ook levert de firma van de gebroeders Müller uit het Duitse Reifferscheid in 1847 een orgel . Deze aanschaf lijkt het eerste resultaat van het optreden van de eveneens in 1847 opgerichte Broederschap van het H. Hart van Jezus te zijn. Organist is koster Winand Minten die 100 franc krijgt voor zijn orgelspel op zon- en feestdagen. Een deel van de 10 kerkramen wordt vernieuwd of onderhouden. Ze worden bij de uitbreiding van de kerk in 1915 vervangen door de huidige ramen. Bijzonder is het gestoelte voor de familie van Schaesberg in de noordelijke zijkapel. Deze ‘stoel’ van twee verdiepingen wordt van de kerk afgescheiden door een glazen wand. De stoel bevat 20 zitplaatsen. De ‘bovenverdieping’ is gereserveerd als ‘Damenkörchen’ voor de deftige dames van Schaesberg. De Broederschap van het H. Hart van Jezus, opgericht in 1847, gaat over tot de aanschaf van 14 kruiswegstaties, die in 1872 getaxeerd worden op een waarde van 100 franc. Midden jaren ’50 worden er plannen gemaakt voor een groots opgezette en ambitieuze aanpassing van het interieur van de kerk. Hierbij speelt kapelaan Römkens, in tegenstelling tot pastoor Bursgens, de meest actieve rol. Men denkt aan een nieuw altaar, een koorafsluiting, een balustrade voor het oksaal en een deur in de toren. Bij de onderhandelingen over de aanbesteding speelt de firma (het atelier van) Cuypers-Stolzenberg uit Roermond een belangrijke rol. Zij realiseren de koorafsluiting, maar doordat deze veel duurder uitvalt dan afgesproken verliezen ze de kans om de afsluiting van het oksaal, een nieuwe kerkdeur in de toren en een nieuw altaar te maken. 


Aan de oostzijde van de beide zijkapellen worden in 1860 ronde vensters aanbracht. De steunberen die aanvankelijk langs de kerk stonden zijn gesloopt. De kerkbanken uit 1823 worden vervangen door 30 eikenhouten banken (kosten 1605 franc) die op een houten vloer geplaatst worden aan weerszijden van een middenpad. In 1816 schenkt het kinderloze echtpaar Jongen(hoefsmid)-Cremers twee messing kroonluchters aan de kerk. Daarvan hangt er nu nog steeds een in de Jozef(doop)kapel. In de loop van de 19e eeuw wordt, door de aanschaf van verschillende voorwerpen om de kerk verder aan te kleden, duidelijk dat de uiting van het geloof aan het veranderen is. In chronologische volgorde gaat het daarbij o.a. over een vergulde zilveren kelk (1839? uit Aken of Luik?) en een zilveren ciborie voor het bewaren van de hosties (1839?). In 1848 wordt een wierookvat van zilversmid Johannes Boermans uit Venlo aangeschaft. In december 1858 volgt een zilveren expositiekruis (monstrans in kruisvorm) van Stolzenberg in Roermond. In de tweede helft van de eeuw (1856) worden een zilveren reliekhouder (met een reliek van het H. Kruis) en een doosje om de houder in te bewaren aangeschaft.
Uit dezelfde periode dateert een zwart-zijden rouwvaandel; mogelijk een van de ‘Fahnen’ waarvoor men eind 1865 31 gulden betaalde aan mevr. De Rosen (kasteel Strijthagen). Pastoor Römkens schaft eind 1864 zes kazuifels aan in Maastricht. Maar ook aan de parochianen zelf wordt gedacht; op het uitfeest van Maria Hemelvaart komt een Jezuïet naar Schaesberg om als gastprediker de preek te verzorgen. Hij wordt hiervoor door de pastoor uit eigen middelen betaald.


In de 19e eeuw groeit ook het aantal broederschappen en verenigingen die, net zoals nu nog steeds, belangrijk zijn voor de samenhang tussen de parochianen en de structuur voor de verschillende kerkelijke activiteiten. Al in 1767 heeft pastoor Greven de broederschap ‘zur Erlösung der im Reinigungsorten leidenden Seelen unter der mächtigen Fürbitte und dem Schutz des Heiligen Nikolas von Tolentin’, samengevat ‘tot verlossing van de zielen uit het vagevuur’ opgericht. In 1847 wordt de Broederschap van het H.Hart van Jezus, die betrokken is bij de aanschaf van het orgel en de kruiswegstaties, opgericht. Deze Broederschap wordt in 1867 heropgericht door pastoor Mühlenberg. Begin jaren ’60 ontstaat de ‘Aartsbroederschap van de H. Petrus. 


En ook de nu nog steeds bestaande schutterij St. Hubertus wordt in die tijd opgericht en wel in 1884 als ‘St. Hubertus Schützenbogen Gesellschaft zu Schaesberg. Deze ging echter pas in 1926 voor het eerst met de processie mee; een gebruik dat nu nog steeds in ere wordt gehouden. Over processies gesproken; in 1837 vormden de ‘hemeldragers’ voor de processie de St. Aloysiusvereniging, qua naam de voorloper van de in 1862 opgerichte fanfare Aloysiana, toendertijd ‘Muzijkvereeniging Aloysiana’ geheten. Deze muziekvereniging had een sterke band met de kerk, want toenmalig kapelaan Peter Römkens had de vereniging mede opgericht, o.a. om de muziek te verzorgen voor de processie. Later kreeg de muziekvereniging de naam ‘Musikgesellschaft Harmonie zu Schaesberg’. Deze vereniging bestaat eveneens nog steeds, maar nu onder de naam ‘Koninklijke Fanfare Aloysiana’. Het was niet alleen kapelaan Römkens die in 1862 de aanzet gaf om tot een fanfare te komen. Ook rijksgraaf Rudolph von Schaesberg (eigenaar van kasteel Schaesberg) leverde destijds een belangrijke bijdrage aan de oprichting van de muziekvereniging in ‘zijn’ dorp. Met financiële steun van de graaf konden namelijk de eerste instrumenten worden aangeschaft. Ook schonk hij in 1866 het eerste vaandel voor de fanfare. Dit kostbare doek is nog steeds in bezit van Aloysiana, evenals een handgeschreven brief van de graaf. Hoofdonderwijzer Pieter Hubertus Vliegen (‘Herr Professor’) was een belangrijke persoon
in die tijd. Niet alleen voor de school, maar met name voor de muziek. Hij gaf piano- en vioollessen, maar was bovenal ook dirigent bij Aloysiana. 


In mei 1864 werd de Vincentius-vereniging opgericht op initiatief van kapelaan Peter Jozef Savelberg (kapelaan in Schaesberg van 1863 – 1865) met het doel ‘de heiliging van haar leden en liefderijke verzorging van de armen in hun lichamelijke, zedelijke en godsdienstige behoeftes. Dat werd gedaan door ‘bezoeken aan arme gezinnen en bescherming van kinderen en handwerksleerlingen’, waarvoor geld werd ingezameld. Naast de gemeentelijke armenzorg die vooral instond voor materiële ondersteuning van de circa 25 armen (boeren) in Schaesberg was de Vincentius-vereniging er vooral op gericht om deze burgers aan te sporen hun kinderen naar de catechismusles te sturen en ze later een vak te laten leren. Onder het voorzitterschap van kapelaan Savelberg werden o.a. zusters Franciscanessen van St. Clara uit Heerlen gehaald om in Schaesberg meisjes ‘nuttige handwerken’ te leren. Na de benoeming van Savelberg als kapelaan in Heerlen wordt de 19 jarige Guillaume baron de Rosen van kasteel Strijthagen voorzitter tot aan zijn dood in 1872. Daarna leidt de vereniging een minder florissant bestaan, en ondanks een heroprichting in 1882, worden de activiteiten uiteindelijk in 1895 gestaakt.
 
Het lukt Savelberg om in Heerlen te verwezenlijken wat hem in eerste instantie in Schaesberg niet lukt, namelijk het stichten van een zusterorde en een klooster. Eerst start hij zonder de hulp van de Franciscanessen op eigen initiatief een opvang voor ouderen, waarbij de Heerlense Vincentius-vereniging en de Derde Orde een grote rol speelden. De nieuwe eigen congregatie die de zorg voor de ouderen oppakt wordt in 1872 opgericht en groeit uit tot de later in Heerlen en omgeving heel bekend geworden orde van de ‘Kleine zusters van de H. Jozef’. Samen met de ‘Kleine Piusbroeders van de H.H. Harten van Jezus en Maria’ zorgden de zusters voor ‘werken van barmhartigheid, zoals het verzorgen van ouderen, verwaarloosde en verweesde kinderen, armenonderwijs en zorg voor het schoonhouden van de kerk’. Pastoor Mühlenberg (de opvolger van Savelberg in Schaesberg) ondersteunt dit initiatief van harte. Op 9 januari 1873 trekken drie zusters en 21 weeskinderen naar Schaesberg om daar het eerste dochterklooster van de Heerlense congregatie te beginnen. De bewaar- en naaischool van de Franciscanessen werd overgenomen en later werd officieel gestart met een meisjesschool. Ondanks de steun van enkele gegoede families als Melchers, Stassen, Erens en de Rosen-van Lommessen lukt het niet om e.e.a. in stand te houden, onder andere door een gebrek aan goede huisvesting en een koerswijziging van de congregatie. In 1908 wordt het klooster in Schaesberg opgeheven en vertrekt de congregatie om pas in 1921 terug te keren.
 
Ze werden hiervoor al enkele keren genoemd, een aantal notabele families die in de 19e eeuw een prominente rol in het leven van de parochie speelden. Dat geldt in eerste instantie voor de grafelijke familie van Schaesberg die er nog steeds gronden bezat. Twee leden werden begraven in de grafkelder onder de kerk. Het ging daarbij om Jozef, graaf van Schaesberg in 1812 en Maria, de vijfjarige dochter van graaf Julius in 1862.  De familie was met name betrokken bij het herstel van de sterk vervallen kapel van Leenhof in 1847 en bij de fanfare Aloysiana. (schenking van het vaandel in 1866). 


Kasteel Strijthagen hoort pas sinds 1801 tot de Petrus en Paulus parochie. Op 30 september overlijdt daar de laatste afstammelinge van de familie Von Clotz die er in de 18e eeuw gewoond had. Haar grafsteen op het kerkhof naast de P&P staat er nog steeds. We weten veel over de volgende bewoners, de (adelijke) families Van Lommessem en De Rosen, door de verhalen van de bekende  Schaesbergse schrijver Frans Erens. Hij beschrijft de Akense burgemeesterszoon Pieter Jozef von Lommessem, die ook burgemeester van Schaesberg was als een intellectueel iemand. De baron en zijn echtgenote bedachten ook de kerk ruim met giften in hun erfenis. Als Peter Jozef overlijdt, erft een dochter van zijn broer Willem Strijthagen. Deze Maria Augusta is getrouwd met Victor, baron de Rosen. Als opvolger van Lommessem wordt ook de Rosen burgemeester van Schaesberg. Over de Rosens schrijft Erens echter niet zo vleiend. In zijn ogen is de baron vooral grappig en zijn echtgenote weinig geletterd. Van de beide zoons overlijdt Guillaume door een val van zijn paard en is George het type van het onbeminde individu. Ook hij werd benoemd tot raadslid en burgemeester van Schaesberg maar, wederom volgens Erens ‘gebruikte hij zijn macht op zeer partijdige wijze en verzon allerlei plagerijen tegen mensen, die hij niet kon uitstaan’. Desondanks bezocht hij regelmatig de kerk in Schaesberg. Na zijn overlijden in 1895 bewoont zijn nicht baronesse De Spirlet het kasteel enkele jaren. Ook zij doneert grootmoedig aan de kerk en betaalde in 1896 de reparatie van enkele kerkramen. In 1899 wordt Strijthagen verkocht aan mijndirecteur Friedrich Honigmann. De familie De Rosen-Van Lommessem had tot 1914 een eigen grafkelder aan de koorzijde van de kerk. Maar na de ruiming van deze kelder herinnert nu nog steeds een gedenkplaat in de kerk aan beide families. 
 
De koopliedenfamilie Erens die hoeve De Kamp op de grens tussen Schaesberg en Nieuwenhagen bewoonde bracht twee schrijvers voort, Frans en Emile. Frans keerde steeds terug naar zijn ouderhuis en zijn memoires met korte schetsen over het leven in Schaesberg in de tweede helft van de 19e eeuw leverden een schat aan informatie op vlak voordat de mijnbouw het dorp van karakter deed veranderen. Priesters als pastoor Bursgens en een oom die pastoor was in Waubach behoorden tot de entourage van de familie. Ook deze familie had een grafkelder tegen het koor van de kerk. En ook die verdween in 1914. Maar er werd een nieuwe kelder gebouwd rond de kerk bij de toren. Hier liggen Frans Erens en zijn echtgenote begraven. In de kerk is na 1914 ook voor deze bekende familie een gedenkplaat aangebracht. 


In de tweede helft van de 19e eeuw zetten restauratie, vernieuwing en verandering in de P&P parochie 
verder door. De sterk vervallen Leenderkapel wordt op initiatief van kapelaan Römkens hersteld in het voorjaar van 1847. Römkens, dan ook betrokken bij de oprichting van de Broederschap van het Heilig en Onbevlekt Hart van Maria, koopt een nieuw Mariabeeld uit de 18e eeuw. Het stelt Maria voor, staande op een halve maan met het Kind Jezus op haar arm. Ook schaft hij een nieuw altaar en een communiebank aan en maakt hij een begin met het mei-lof in en processies (zelfs vanuit Rolduc) naar de kapel. Deze traditie in de Meimaand wordt voortgezet door Savelberg en bestaat zelfs ook nu nog steeds. 
 
Pastoor Simon Jozef Mühlenberg maakte zich in 1867 (als oud rector van de kostschool en het klooster Blumenthal in Vaals) sterk voor het onderwijs en de bouw van een jongensschool in Schaesberg. Mede daardoor had hij goede contacten met notabelen uit de buurt. Zusters van de congregatie van Savelberg uit Heerlen begonnen een naai- en bewaarschool voor meisjes, en in 1879 richtte Mühlenberg een Kinderkrans op waarin kinderen zich voorbereidden op hun communie en een ‘goede levensstaat’. Mühlenberg was uiteindelijk bijna doof en moest in 1886 ontslag nemen. Hij overleed in 1899.    
 
Frans Dämkes (50) volgde Mühlenberg op. Zijn tweetaligheid (NE/DE) en het feit dat hij een uitstekende financiële administrator was kwamen hem in Schaesberg goed van pas. Het was een ‘strenge’ priester. Kinderen die de catechismus niet goed kenden moesten voor straf de grafsteen van Frederik Sigismund die toen nog voor het koor lag als strafbankje gebruiken. Dämkes’ nicht Sophie was zijn huishoudster, en na zijn dood in 1903 huwde Sophie de onderwijzer Peter Römkens. Na de uitbreiding van de kerk liet dit echtpaar in 1915 een gebrandschilderd raam aanleggen in de noordelijke zijkapel. Sophie en Peter waren de grootouders van Bisschop Frans Wiertz die kapelaan was in de Petrus en Paulus parochie van 1968 tot 1977.
 


Kerkhof het Eikske

Kerkhof het Eikske

Sinds een aantal jaren ben ik beheerder van het kerkhof op het Eikske. 
Steeds vaker kom ik erachter dat de gegevens van een graf niet meer kloppen. 
Voor ieder graf staat op papier de naam van een contactpersoon. 
Vaak is de persoon verhuisd en klopt het adres niet meer of is het telefoonnummer veranderd. In sommige gevallen is de contactpersoon zelfs overleden.
Daarom het verzoek als u een contactpersoon van een graf bent de actuele gegevens door te geven via kees_bosch@hotmail.com
Ook als u geen contactpersoon bent maar familielid of goede bekende vind ik het fijn om gegevens via de mail te ontvangen.
 
Met vriendelijke groeten,
Kees Bosch
Beheerder begraafplaats het Eikske
 

Diefstal

Diefstal van kaarsen in de kapel van de H. Hartkerk

We zijn al jaren gewend dat er kaarsen opgestoken kunnen worden in onze kerken.
Sinds enkele maanden is het weer eens helemaal mis, in de kapel van de
 H. Hartkerk worden weer noveenkaarsen meegenomen zonder te betalen.
Ze worden in de parochie zelfs te koop aangeboden! 
Er hebben enkele weken geen kaarsen gestaan, heel vervelend dat hier veel mensen nu de dupe zijn.
Afgelopen week is er weer een poging gedaan kaarsen neer te zetten, maar ook nu zijn ze weer meegenomen.
 
Noveenkaarsen kunnen gekocht worden voor aanvang van de H. Missen in de kerk en op
dinsdag en vrijdag tussen 10 en 12 uur bij het secretariaat.                                                                                                          
Bovendien gaan we envelopjes neerleggen in de kapel waarin u geld
voor een noveenkaars kunt doen (u kunt erop schrijven welke kaars u wil hebben)
en in de bus van de deur in de hal kunt ingooien.
Wij steken de kaars dan voor u aan.
Zo willen we u toch de gelegenheid geven een kaars te laten branden.

Verbetering geluid Petrus en Pauluskerk

Verbetering geluid Petrus en Pauluskerk

Als u in de afgelopen weken een viering in de Petrus en Pauluskerk in Schaesberg heeft bijgewoond, dan zult u ongetwijfeld gemerkt hebben dat het geluid aanzienlijk is verbeterd. Veel mensen reageerden dat de spraakverstaanbaarheid nu perfect is. Het heeft lang geduurd om tot een juiste afstemming te komen. Maar uiteindelijk heeft een deskundige parochiaan ons van de juiste adviezen en hulp voorzien om tot een goede oplossing te komen van het geluidsprobleem. 
Veel dank daarvoor!! 
Wellicht is Kerstmis een mooie gelegenheid om het zelf eens te komen ervaren!
 
Onze geluidsadviseur is inmiddels ook aan de slag gegaan in de kerk van Nieuwenhagen om ook daar te komen tot een verbetering van het geluid!