325 jarig bestaan P&P-parochie

Aankondiging:

In 2025 viert de Petrus en Paulus parochie in Schaesberg 
haar 325 jarig bestaan
 
In dit nieuwe jaar vindt er een bijzonder jubileum plaats in onze parochiefederatie. De Petrus en Paulusparochie uit Schaesberg viert in 2025 namelijk haar 325 jarig bestaan. Ofschoon met de bouw van de kerk in Schaesberg al begonnen werd in 1663 was de oprichting van de parochie met de overdracht van de kerkinventaris aan de toenmalige koster-schoolmeester Jakob Douven  pas op 1 januari 1700 een feit. Hiermee werd het in 1699 gedane verzoek ‘ter oprichting van de parochie Schaesberg’ van baron Frederik Sigismund, heer van Schaesberg, door de bisschop van Roermond, Reginald Cools gehonoreerd. Op 23 december 1699 werd Philip Matthias Cortgens benoemd tot de eerste pastoor van de nieuwe parochie Schaesberg.
Vanzelfsprekend zullen we dit jaar aandacht besteden aan dit bijzondere jubileum. Voor een belangrijk deel tijdens de Monumentendagen op zaterdag 13 en zondag 14 september. Maar daarnaast ook in ’t Parochieklöksjke’ en op de website van de parochiefederatie. Kerkbestuur en stichting HEERLYCKheyt Schaesberg slaan voor deze gelegenheid de handen ineen. Verder willen we zoveel mogelijk verenigingen en organisaties uit het Schaesbergse betrekken bij de activiteiten en feestelijkheden. 
 
Wij houden u zoals gezegd graag op de hoogte van onze plannen voor de feestelijke viering van 325 jaar Petrus en Paulus parochie via parochieblad 
’t Parochieklöksjke’ en website 
www.parochiefederatie-snn.nl van onze federatie.
 
Pastoor Freek Jongen en Twan Brouns

Historische verhaal (1):
Petrus en Paulus parochie 325 jaar (1700 – 2025) / het historische verhaal (1)
 
1618 – 1800: De heren van kasteel Schaesberg bouwen een kerk en stichten een parochie
 
In het midden van de 17e eeuw had het dorp Scheydt (‘der Sjeet’), zoals Schaesberg toen nog heette, geen eigen kerk maar hoorde het samen met Nieuwenhagen bij de grote parochie Heerlen met de Pancratiuskerk aldaar als middelpunt. Naast deze kerk was er wel al een kapel in het gebied tussen Scheydt en Heerlen. Tussen 1623 en 1644 werd de Carmelkapel bij Leenhof gebouwd door baron Johan Frederik van Schaesberg. Deze ‘heer’ van het geslacht van Schaesberg woonde op het gelijknamige kasteel en liet ook de hofkapel van kasteel Benzenrade verplaatsen naar kasteel Schaesberg. Zo’n kapel was in eerste instantie bestemd voor de kasteelheer en zijn familie en voor het personeel dat op het kasteel en op de kasteelboerderij werkte. Want Johan Frederik en zijn vrouw Ferdinanda van Wachtendonck leidden een vroom leven.

Ook bestuurlijk behoorde Scheydt aanvankelijk tot Heerlen. Maar in 1618 kocht jonker Frederik, de vader van Johan Frederik, de bestuursrechten voor een klein deel van Heerlen, te weten de dorpen Scheydt en Palemig en de landgoederen die hoorden bij de boerderijen van Leenhof en de Kakert. Door problemen echter rondom de grensafbakening werd een jaar later de verkoop opnieuw geregeld en werd ook Lichtenberg toegevoegd aan het gebied. Maar jonker Frederik was al overleden in 1618 en daardoor werd baron Johan Frederik in 1619 heer van de nieuwe ‘Heerlijkheid Schaesberg’ en bestuurlijk onafhankelijk van Heerlen. Deze hele periode speelde zich af tegen de achtergrond van de 80 jarige oorlog tussen de protestantse Republiek der Nederlanden en het katholieke Spanje. Een oorlog die duurde tot 1648.

Pas in december 1661 werd er eindelijk, na jaren van onderhandelen tussen de Republiek en Spanje, een akkoord bereikt over de verdeling van het Land van Valkenburg, waartoe Heerlen en de Heerlijkheid Schaesberg behoorden. Beide dreigden in eerste instantie bij de Republiek te gaan horen, maar Johan Frederik wist door prima connecties in Brussel en geschikt onderhandelen te bereiken dat Schaesberg Spaans en dus katholiek bleef. In het voorjaar van 1663 werd het verdrag uitgevoerd. Iedereen was verheugd want er kon nu een nieuwe kerk voor de Heerlijkheid gebouwd worden. De familie van Schaesberg was sterk verbonden met de katholieke kerk getuige de grote aantallen familieleden die een bestaan in het klooster opzochten. 

Johan Frederik richtte eerst een ‘provisioneele kerck’ in een schuur van hoeve Leenhof in. Pastoor Renckens werd van Heerlen (protestants gebied) ook naar Leenhof gehaald en in de noodkerk aangesteld als pastoor. Maar tussen 1663 en 1666 liet Johan Frederick in de Heerlijkheid ook bouwen aan de ‘nieuwe’ Pancratiuskerk voor Scheydt, Palemig, Lichtenberg en het gebied van de hoeves van Leenhof en de Kakert.. Als bouwlocatie voor de kerk koos hij voor het hooggelegen uiteinde van het dorp Scheydt. Deze plaats kreeg zijn voorkeur omdat bij de kerk ook een begraafplaats diende te worden aangelegd en hij moeilijkheden vreesde bij het begraven wanneer het kerkhof op het vochtige en drassige terrein bij het kasteel zou worden gebouwd. Het schip en het koor van de kerk werden als eerste gebouwd; voor de bouw van de zijkapellen en de toren was geen gelegenheid. 
 
Bij de opening in 1666 bood de kerk plaats aan meer dan 1000 personen, veel te veel voor de Heerlijkheid die slechts enkele honderden inwoners telde. Pastoor Renckens werd nu pastoor van twee kerken (Pancratius in Heerllen en kerk van d’r Scheydt) in twee ‘landen’ en bleef ook pastoor van de hofkapel op het kasteel. Johan Frederick liet in 1670 een kapel in Palemig bouwen die werd toegewijd aan de H. Barbara. In 1671 overleed hij. In zijn testament had hij een bedrag van 1900 daalder gereserveerd voor de afbouw en het onderhoud van de kerk in Scheydt. Politieke-, financiële- en daarna erfeniskwesties vertraagden de afbouw echter. Pas in 1685 kregen deze hun beslag en in 1686 werd de volgende fase van de bouw opgepakt door de jonge en ongehuwde kleinzoon van Johan Frederik, baron Frederik Sigismund. Tussen 1672 en 1678 was de republiek in oorlog met de Franse koning Lodewijk XIV en werd de kerk in Heerlen weer hoofdkerk. Die in Schaesberg bleef ook in gebruik, maar nu als hulpkapel. Handig voor de parochianen uit Schaesberg en Nieuwenhagen, maar er mocht niet gedoopt, getrouwd of begraven worden.  
 
Baron Frederik Sigismund, opgenomen in de geestelijke stand, maar nooit priester gewijd, nam eind 17e eeuw het initiatief tot het vervolg van de bouw van de parochiekerk over van zijn grootvader. In 1686 was het eerst gewelf ingestort waarbij één gewonde viel. Dit gewelf werd pas in 1698 door een nieuw exemplaar vervangen. Van de tussenliggende jaren is er bewijs dat de kerk wel in gebruik was. De inrichting was echter vrij sober en provisorisch en ook is uit die periode (nog) geen patroonheilige van de kerk bekend. Soms wordt vermeld dat dit de H. Frederik (door de vele ‘Frederikken’ van het kasteel) was, maar uiteindelijk bleek deze enkel de beschermheilige (o.a. zichtbaar in het zegel) van de familie van Schaesberg te zijn. Later werd deze afbeelding in het gemeentewapen van Schaesberg gebruikt. Frederik Sigismund besloot als voortvarend aannemer schip en koor van de kerk uit te breiden met een toren en zijkapellen. En nam zich tevens voor Scheydt te laten verheffen tot parochie door de bisschop van Roermond.

De wat zonderlinge en in zichzelf gekeerde Frederik Sigismund bleef als laatste van de tak van de familie van Schaesberg op het kasteel wonen. In het nieuwe gewelf van de kerk in Scheydt liet hij zes sluitstenen aanbrengen, alle met het wapen van de familie van Schaesberg en de namen van zes familieleden. De kerk werd verder gepleisterd en gewit. Hoofdaltaar, zijaltaren, communiebanken en kasten werden gemaakt door timmerman Dirk Cupper uit Geilenkirchen. En in een van zijkapellen kwam een aparte ‘herenstoel’ voor de kasteelheer en zijn familie. Naast de kerk werd een pastorie gebouwd voor pastoor en kapelaan. De kerk was mogelijk klaar op 1 juli 1699 en toen deed Frederik Sigismund een voorstel tot oprichting van de parochie Schaesberg aan de bisschop van Roermond. Het geld was er; er waren kandidaten voor het ambt van pastoor, kapelaan en koster en op 15 december 1699 reageerde bisschop Cools positief op het verzoek. 

Kerk en hoofdaltaar werden toegewijd aan de ten hemel varende Christus; de beide zijaltaren aan Maria van de Berg Carmel en aan de heilige Petrus en Paulus. Deze laatsten werden ook de patroonheiligen van de parochie. Algemeen wordt aangenomen dat op 29 juni voor Petrus en Paulus werd gekozen omdat op deze datum de gedenkdag van beide heiligen plaatsvindt en precies op die dag ook de grafelijke familie van Schaesberg in de adelstand verheven werd. Op 23 december werd Philipus Matthias Cortgens benoemd tot eerste pastoor van de nieuwe parochie. Kapelaan werd op 12 maart 1701 Hendrik George Wiggermans. Hofkapelaan werd Anton Quaedvlieg die tevens de zorg over de Barbara en Carmel kapel voor zijn rekening nam. Koster-schoolmeester werd op 1 januari 1700 Jacob Douven. Hij nam toen tevens de kerkinventaris in beheer over. Deze overdracht kan beschouwd worden als het formele begin van de Petrus en Paulusparochie. De kerk is dan wel al ingezegend, maar nog niet gewijd. Dit had te maken met het formele protest, dat de ‘persona’ van Heerlen, de Franse abt Johannes Groussou had ingediend tegen de oprichting van de parochie. Dit omdat hij niet gehoord was voor de afsplitsing van een deel van zijn (Pancratius) parochie in Heerlen. 

Na 1715 begon Frederik Sigismund af en toe tekenen van krankzinnigheid te vertonen, dat zich o.a. uitte in heftig, anti-kerkelijk gedrag. Daarom werd hij onder curatele van zijn neef Johan Frederik geplaatst. Pastoor Cortgens overleed in 1716 en werd opgevolgd door pastoor Jan Jacob Xylander. Deze bleef tot 1725 in Schaesberg. Petrus Veldius werd zijn opvolger. Xylander en Veldius ruilden eigenlijk van plaats, want de laatste was eerst voorganger in Hinsbeck, nabij kasteel Krieckenbeck, de ‘hoofdzetel’ van de Schaesbergs in Duitsland. In 1733 schafte pastoor Veldius 2 nieuwe kerkklokken aan voor de Petrus en Pauluskerk. Dit ter vervanging van de drie in 1700 aangeschafte klokken die barsten vertoonden. In 1733 overleed ook Frederik Sigismund en werd conform de stichtingsakte van de parochie begraven in een ‘eigen’ grafkelder onder de P&P kerk. Deze grafsteen lag oorspronkelijk als afdekking van het graf bij de toenmalige communiebank maar werd in 1950 gerestaureerd en verplaatst naar zijn huidige plaats, rechtopstaand onder de toren. De stoffelijke resten van Sigismund worden in 1983 na zorgvuldig onderzocht en geborgen te zijn bewaard in een urn in de heringerichte grafelijke grafkelder. 
 
De periode onder pastoor Veldius was onrustig voor de jonge parochie. Twee aan de Bokkenrijders toegeschreven (pogingen tot) inbraken in kerk (1736) en pastorie (1742) veroorzaakten veel onrust. Uit de monstrans met het wapen van de familie van Schaesberg uit 1700, en nog steeds in bezit van de kerk, werd een lunula, een maanvormige houder voor de hostie afgebroken. In 1743 werd de uit Schaesberg afkomstige bokkenrijder Peter Caspar ter Coning ter dood veroordeeld. Pastoor Veldius werd in 1758 opgevolgd door de 25 jarige Frans Willem Greven. Deze pastoor stierf echter ook jong op 38 jarige leeftijd en werd in 1772 opgevolgd door de belangrijkste pastoor in Schaesberg in de 18e eeuw, pastoor Johan Arnold Daniëls uit Hoensbroek. Onder het pseudoniem S.J.P. Sleinada schreef Daniëls een voor de beeldvorming rond de bokkenrijders belangrijk boekje. Zelfs in 1974 is er nog een herdruk van dit boekje verschenen. In 1785 ging Schaesberg over naar de Republiek der Zeven Provincieën ‘met behoud van de vrije uitoefening van de eredienst’. De overdracht vond plaats op 13 juni 1786 in de pastorie waar pastoor Daniëls de eed van trouw aflegde aan de Staten Generaal.


In 1784 was er sprake van ‘eene merckelijke hooghst noodsaekelijke reparatie’ aan de kerk. Voor de werkzaamheden leek zelfs een financiële bijdrage van de (protestantse) overheid nodig. Uit de vrij dramatische beschrijving om de bijdrage te kunnen verwerven lijkt het zelfs dat de kerk geheel of gedeeltelijk dreigde in te storten. Met de werkzaamheden werd uiteindelijk pas in 1791 gestart en hiervoor ontving de gemeente Schaesberg een bijdrage van 4500 gulden van de Staten Generaal. Metselwerk, nieuw dak, maar ook een torenuurwerk (horlogium) werden ervan betaald. In 1795 kwam Zuid Limburg onder Frans bestuur, werd Schaesberg onderdeel van het departement Nedermaas en kwam er een burgerlijke stand naast de kerkelijke registratie van doop, huwelijk en begrafenis en werden de sluitstenen met de grafelijke wapens in het kerkdak witgekalkt. Alle priesters moesten een eed van trouw afleggen en doordat Daniëls (zei het met enige tegenzin) dat uiteindelijk wel deed, maar kapelaan Martin Pluymakers van de Pancratiusparochie van Heerlen niet, kwamen de verhoudingen binnen de parochies op scherp te liggen. Daniëls overleed op 4 april 1799. Schaesberg heeft dan ongeveer 920 inwoners, verdeeld over Scheydt, Palemig, Lichtenberg en de grote boerderijen in het gebied.

Historische verhaal (2):
Petrus en Paulus parochie 325 jaar (1700 – 2025) / het historische verhaal (2)
 
1801 – 1900: De periode van de katholieke herleving: ondernemende pastoors en kapelaans, actieve verenigingen en genootschappen en een groeiend kerkbezoek
 
In 1801 wordt het bisdom Roermond opgeheven en wordt Limburg toegewezen aan het bisdom Luik. Ook het recht van de familie van Schaesberg om pastoor, kapelaan of koster voor te dragen verdwijnt. De parochie Nieuwenhagen (810 parochianen), voorheen deel van de Pancratiusparochie, komt in 1803 bij de Petrus en Paulus parochie. De hulpkapel van Nieuwenhagen in ’t ‘Spaans Kentje’  blijft in gebruik op zon- en feestdagen. Pastoor Keulers krijgt, eveneens in 1803, pastorie en kosterswoning in Schaesberg weer terug. De kerk telt dan 1180 (sta?)plaatsen. Keulers wordt in 1814 opgevolgd door Martin Pluymakers. Deze is eerst kapelaan in Heerlen en is daar wegens zijn conflict (het niet tekenen van de eer van trouw) met de pastoors Penners en Daniëls (die wel tekenden) weggevlucht omdat hij verbannen dreigde te worden. In de tijd van Pluymakers is er sprake van een toename van het kerkbezoek, naar alle waarschijnlijkheid ten gevolge van de oprichting en aanhang van (kerk)genootschappen als de Derde Orde, de H. Familie en de Eeuwigdurende Aanbidding. Pluymakers overlijdt in 1821 op 64jarige leeftijd en wordt opgevolgd door zijn kapelaan Martin Bursgens. Deze blijft als pastoor tot aan zijn dood in 1865 actief. Hij weet een belangrijk stempel op de parochie te drukken. De indruk van zijn overlijden was derhalve groot. De Limburger Courier adverteerde met een ‘Photographisches Portrait’ en drukte een omvangrijk Duits gedicht af als In Memoriam.


In 1803 worden het dak en de vloer van de kerk hersteld en in 1806 de pastorie. Hier wordt de burgerlijke overheid financieel bij betrokken.  Maar ook de inwoners worden door de burgemeester opgeroepen mee te werken aan herstel en onderhoud van de kerk: ‘Als wij Kristenen willen sijn, sullen wij ook moeten sorgen, dat wij een huis in staet houden, waer inne de godsdienst gehouden wordt’. Naar alle waarschijnlijkheid zijn er in de Franse tijd enkele schilderijen aangeschaft uit het bezit van opgeheven kloosters. Hiertoe behoort een wat groter schilderij van Carolus Borromeüs. Nog steeds maken dit en een ander schilderij deel uit van het interieur van de kerk. 
 
Schaesberg wisselt vanaf 1785 voortdurend van soevereiniteit: 
1785: De heerlijkheid gaat van de Oostenrijkse Nederlanden naar de Republiek;
1795: Overgang van de Republiek naar Frankrijk;
1814/1815: Na een kort intermezzo komt de gemeente aan het Koninkrijk der Nederlanden;
1830: De gemeente maakt deel uit van het koninkrijk België;
1839: Limburg en dus ook Schaesberg gaat terug van België naar Nederland als ‘hertogdom’ in de Duitse Bond – ook wordt Limburg apostolisch vicariaat met een eigen ‘bisschop’, de Roermondse deken Johannes Augustinus Paredis
In 1831 wordt Nieuwenhagen weer afgesplitst als zelfstandig rectoraat en in 1834 tot parochie verheven. De Schaesbergse kapelaan Gerard Klausener wordt er pastoor. De parochiegrens ligt achter hoeve de Kamp, de grote boerderij van de familie van de bekende schrijver Frans Erens.
 
Onder Bursgens worden 28 kerkbanken aangeschaft (1823) en een tweede kerkklok (H.H. Maria en Barbara) gekocht in 1834. Ook levert de firma van de gebroeders Müller uit het Duitse Reifferscheid in 1847 een orgel . Deze aanschaf lijkt het eerste resultaat van het optreden van de eveneens in 1847 opgerichte Broederschap van het H. Hart van Jezus te zijn. Organist is koster Winand Minten die 100 franc krijgt voor zijn orgelspel op zon- en feestdagen. Een deel van de 10 kerkramen wordt vernieuwd of onderhouden. Ze worden bij de uitbreiding van de kerk in 1915 vervangen door de huidige ramen. Bijzonder is het gestoelte voor de familie van Schaesberg in de noordelijke zijkapel. Deze ‘stoel’ van twee verdiepingen wordt van de kerk afgescheiden door een glazen wand. De stoel bevat 20 zitplaatsen. De ‘bovenverdieping’ is gereserveerd als ‘Damenkörchen’ voor de deftige dames van Schaesberg. De Broederschap van het H. Hart van Jezus, opgericht in 1847, gaat over tot de aanschaf van 14 kruiswegstaties, die in 1872 getaxeerd worden op een waarde van 100 franc. Midden jaren ’50 worden er plannen gemaakt voor een groots opgezette en ambitieuze aanpassing van het interieur van de kerk. Hierbij speelt kapelaan Römkens, in tegenstelling tot pastoor Bursgens, de meest actieve rol. Men denkt aan een nieuw altaar, een koorafsluiting, een balustrade voor het oksaal en een deur in de toren. Bij de onderhandelingen over de aanbesteding speelt de firma (het atelier van) Cuypers-Stolzenberg uit Roermond een belangrijke rol. Zij realiseren de koorafsluiting, maar doordat deze veel duurder uitvalt dan afgesproken verliezen ze de kans om de afsluiting van het oksaal, een nieuwe kerkdeur in de toren en een nieuw altaar te maken. 


Aan de oostzijde van de beide zijkapellen worden in 1860 ronde vensters aanbracht. De steunberen die aanvankelijk langs de kerk stonden zijn gesloopt. De kerkbanken uit 1823 worden vervangen door 30 eikenhouten banken (kosten 1605 franc) die op een houten vloer geplaatst worden aan weerszijden van een middenpad. In 1816 schenkt het kinderloze echtpaar Jongen(hoefsmid)-Cremers twee messing kroonluchters aan de kerk. Daarvan hangt er nu nog steeds een in de Jozef(doop)kapel. In de loop van de 19e eeuw wordt, door de aanschaf van verschillende voorwerpen om de kerk verder aan te kleden, duidelijk dat de uiting van het geloof aan het veranderen is. In chronologische volgorde gaat het daarbij o.a. over een vergulde zilveren kelk (1839? uit Aken of Luik?) en een zilveren ciborie voor het bewaren van de hosties (1839?). In 1848 wordt een wierookvat van zilversmid Johannes Boermans uit Venlo aangeschaft. In december 1858 volgt een zilveren expositiekruis (monstrans in kruisvorm) van Stolzenberg in Roermond. In de tweede helft van de eeuw (1856) worden een zilveren reliekhouder (met een reliek van het H. Kruis) en een doosje om de houder in te bewaren aangeschaft.
Uit dezelfde periode dateert een zwart-zijden rouwvaandel; mogelijk een van de ‘Fahnen’ waarvoor men eind 1865 31 gulden betaalde aan mevr. De Rosen (kasteel Strijthagen). Pastoor Römkens schaft eind 1864 zes kazuifels aan in Maastricht. Maar ook aan de parochianen zelf wordt gedacht; op het uitfeest van Maria Hemelvaart komt een Jezuïet naar Schaesberg om als gastprediker de preek te verzorgen. Hij wordt hiervoor door de pastoor uit eigen middelen betaald.


In de 19e eeuw groeit ook het aantal broederschappen en verenigingen die, net zoals nu nog steeds, belangrijk zijn voor de samenhang tussen de parochianen en de structuur voor de verschillende kerkelijke activiteiten. Al in 1767 heeft pastoor Greven de broederschap ‘zur Erlösung der im Reinigungsorten leidenden Seelen unter der mächtigen Fürbitte und dem Schutz des Heiligen Nikolas von Tolentin’, samengevat ‘tot verlossing van de zielen uit het vagevuur’ opgericht. In 1847 wordt de Broederschap van het H.Hart van Jezus, die betrokken is bij de aanschaf van het orgel en de kruiswegstaties, opgericht. Deze Broederschap wordt in 1867 heropgericht door pastoor Mühlenberg. Begin jaren ’60 ontstaat de ‘Aartsbroederschap van de H. Petrus. 


En ook de nu nog steeds bestaande schutterij St. Hubertus wordt in die tijd opgericht en wel in 1884 als ‘St. Hubertus Schützenbogen Gesellschaft zu Schaesberg. Deze ging echter pas in 1926 voor het eerst met de processie mee; een gebruik dat nu nog steeds in ere wordt gehouden. Over processies gesproken; in 1837 vormden de ‘hemeldragers’ voor de processie de St. Aloysiusvereniging, qua naam de voorloper van de in 1862 opgerichte fanfare Aloysiana, toendertijd ‘Muzijkvereeniging Aloysiana’ geheten. Deze muziekvereniging had een sterke band met de kerk, want toenmalig kapelaan Peter Römkens had de vereniging mede opgericht, o.a. om de muziek te verzorgen voor de processie. Later kreeg de muziekvereniging de naam ‘Musikgesellschaft Harmonie zu Schaesberg’. Deze vereniging bestaat eveneens nog steeds, maar nu onder de naam ‘Koninklijke Fanfare Aloysiana’. Het was niet alleen kapelaan Römkens die in 1862 de aanzet gaf om tot een fanfare te komen. Ook rijksgraaf Rudolph von Schaesberg (eigenaar van kasteel Schaesberg) leverde destijds een belangrijke bijdrage aan de oprichting van de muziekvereniging in ‘zijn’ dorp. Met financiële steun van de graaf konden namelijk de eerste instrumenten worden aangeschaft. Ook schonk hij in 1866 het eerste vaandel voor de fanfare. Dit kostbare doek is nog steeds in bezit van Aloysiana, evenals een handgeschreven brief van de graaf. Hoofdonderwijzer Pieter Hubertus Vliegen (‘Herr Professor’) was een belangrijke persoon
in die tijd. Niet alleen voor de school, maar met name voor de muziek. Hij gaf piano- en vioollessen, maar was bovenal ook dirigent bij Aloysiana. 


In mei 1864 werd de Vincentius-vereniging opgericht op initiatief van kapelaan Peter Jozef Savelberg (kapelaan in Schaesberg van 1863 – 1865) met het doel ‘de heiliging van haar leden en liefderijke verzorging van de armen in hun lichamelijke, zedelijke en godsdienstige behoeftes. Dat werd gedaan door ‘bezoeken aan arme gezinnen en bescherming van kinderen en handwerksleerlingen’, waarvoor geld werd ingezameld. Naast de gemeentelijke armenzorg die vooral instond voor materiële ondersteuning van de circa 25 armen (boeren) in Schaesberg was de Vincentius-vereniging er vooral op gericht om deze burgers aan te sporen hun kinderen naar de catechismusles te sturen en ze later een vak te laten leren. Onder het voorzitterschap van kapelaan Savelberg werden o.a. zusters Franciscanessen van St. Clara uit Heerlen gehaald om in Schaesberg meisjes ‘nuttige handwerken’ te leren. Na de benoeming van Savelberg als kapelaan in Heerlen wordt de 19 jarige Guillaume baron de Rosen van kasteel Strijthagen voorzitter tot aan zijn dood in 1872. Daarna leidt de vereniging een minder florissant bestaan, en ondanks een heroprichting in 1882, worden de activiteiten uiteindelijk in 1895 gestaakt.
 
Het lukt Savelberg om in Heerlen te verwezenlijken wat hem in eerste instantie in Schaesberg niet lukt, namelijk het stichten van een zusterorde en een klooster. Eerst start hij zonder de hulp van de Franciscanessen op eigen initiatief een opvang voor ouderen, waarbij de Heerlense Vincentius-vereniging en de Derde Orde een grote rol speelden. De nieuwe eigen congregatie die de zorg voor de ouderen oppakt wordt in 1872 opgericht en groeit uit tot de later in Heerlen en omgeving heel bekend geworden orde van de ‘Kleine zusters van de H. Jozef’. Samen met de ‘Kleine Piusbroeders van de H.H. Harten van Jezus en Maria’ zorgden de zusters voor ‘werken van barmhartigheid, zoals het verzorgen van ouderen, verwaarloosde en verweesde kinderen, armenonderwijs en zorg voor het schoonhouden van de kerk’. Pastoor Mühlenberg (de opvolger van Savelberg in Schaesberg) ondersteunt dit initiatief van harte. Op 9 januari 1873 trekken drie zusters en 21 weeskinderen naar Schaesberg om daar het eerste dochterklooster van de Heerlense congregatie te beginnen. De bewaar- en naaischool van de Franciscanessen werd overgenomen en later werd officieel gestart met een meisjesschool. Ondanks de steun van enkele gegoede families als Melchers, Stassen, Erens en de Rosen-van Lommessen lukt het niet om e.e.a. in stand te houden, onder andere door een gebrek aan goede huisvesting en een koerswijziging van de congregatie. In 1908 wordt het klooster in Schaesberg opgeheven en vertrekt de congregatie om pas in 1921 terug te keren.
 
Ze werden hiervoor al enkele keren genoemd, een aantal notabele families die in de 19e eeuw een prominente rol in het leven van de parochie speelden. Dat geldt in eerste instantie voor de grafelijke familie van Schaesberg die er nog steeds gronden bezat. Twee leden werden begraven in de grafkelder onder de kerk. Het ging daarbij om Jozef, graaf van Schaesberg in 1812 en Maria, de vijfjarige dochter van graaf Julius in 1862.  De familie was met name betrokken bij het herstel van de sterk vervallen kapel van Leenhof in 1847 en bij de fanfare Aloysiana. (schenking van het vaandel in 1866). 


Kasteel Strijthagen hoort pas sinds 1801 tot de Petrus en Paulus parochie. Op 30 september overlijdt daar de laatste afstammelinge van de familie Von Clotz die er in de 18e eeuw gewoond had. Haar grafsteen op het kerkhof naast de P&P staat er nog steeds. We weten veel over de volgende bewoners, de (adelijke) families Van Lommessem en De Rosen, door de verhalen van de bekende  Schaesbergse schrijver Frans Erens. Hij beschrijft de Akense burgemeesterszoon Pieter Jozef von Lommessem, die ook burgemeester van Schaesberg was als een intellectueel iemand. De baron en zijn echtgenote bedachten ook de kerk ruim met giften in hun erfenis. Als Peter Jozef overlijdt, erft een dochter van zijn broer Willem Strijthagen. Deze Maria Augusta is getrouwd met Victor, baron de Rosen. Als opvolger van Lommessem wordt ook de Rosen burgemeester van Schaesberg. Over de Rosens schrijft Erens echter niet zo vleiend. In zijn ogen is de baron vooral grappig en zijn echtgenote weinig geletterd. Van de beide zoons overlijdt Guillaume door een val van zijn paard en is George het type van het onbeminde individu. Ook hij werd benoemd tot raadslid en burgemeester van Schaesberg maar, wederom volgens Erens ‘gebruikte hij zijn macht op zeer partijdige wijze en verzon allerlei plagerijen tegen mensen, die hij niet kon uitstaan’. Desondanks bezocht hij regelmatig de kerk in Schaesberg. Na zijn overlijden in 1895 bewoont zijn nicht baronesse De Spirlet het kasteel enkele jaren. Ook zij doneert grootmoedig aan de kerk en betaalde in 1896 de reparatie van enkele kerkramen. In 1899 wordt Strijthagen verkocht aan mijndirecteur Friedrich Honigmann. De familie De Rosen-Van Lommessem had tot 1914 een eigen grafkelder aan de koorzijde van de kerk. Maar na de ruiming van deze kelder herinnert nu nog steeds een gedenkplaat in de kerk aan beide families. 
 
De koopliedenfamilie Erens die hoeve De Kamp op de grens tussen Schaesberg en Nieuwenhagen bewoonde bracht twee schrijvers voort, Frans en Emile. Frans keerde steeds terug naar zijn ouderhuis en zijn memoires met korte schetsen over het leven in Schaesberg in de tweede helft van de 19e eeuw leverden een schat aan informatie op vlak voordat de mijnbouw het dorp van karakter deed veranderen. Priesters als pastoor Bursgens en een oom die pastoor was in Waubach behoorden tot de entourage van de familie. Ook deze familie had een grafkelder tegen het koor van de kerk. En ook die verdween in 1914. Maar er werd een nieuwe kelder gebouwd rond de kerk bij de toren. Hier liggen Frans Erens en zijn echtgenote begraven. In de kerk is na 1914 ook voor deze bekende familie een gedenkplaat aangebracht. 


In de tweede helft van de 19e eeuw zetten restauratie, vernieuwing en verandering in de P&P parochie 
verder door. De sterk vervallen Leenderkapel wordt op initiatief van kapelaan Römkens hersteld in het voorjaar van 1847. Römkens, dan ook betrokken bij de oprichting van de Broederschap van het Heilig en Onbevlekt Hart van Maria, koopt een nieuw Mariabeeld uit de 18e eeuw. Het stelt Maria voor, staande op een halve maan met het Kind Jezus op haar arm. Ook schaft hij een nieuw altaar en een communiebank aan en maakt hij een begin met het mei-lof in en processies (zelfs vanuit Rolduc) naar de kapel. Deze traditie in de Meimaand wordt voortgezet door Savelberg en bestaat zelfs ook nu nog steeds. 
 
Pastoor Simon Jozef Mühlenberg maakte zich in 1867 (als oud rector van de kostschool en het klooster Blumenthal in Vaals) sterk voor het onderwijs en de bouw van een jongensschool in Schaesberg. Mede daardoor had hij goede contacten met notabelen uit de buurt. Zusters van de congregatie van Savelberg uit Heerlen begonnen een naai- en bewaarschool voor meisjes, en in 1879 richtte Mühlenberg een Kinderkrans op waarin kinderen zich voorbereidden op hun communie en een ‘goede levensstaat’. Mühlenberg was uiteindelijk bijna doof en moest in 1886 ontslag nemen. Hij overleed in 1899.    
 
Frans Dämkes (50) volgde Mühlenberg op. Zijn tweetaligheid (NE/DE) en het feit dat hij een uitstekende financiële administrator was kwamen hem in Schaesberg goed van pas. Het was een ‘strenge’ priester. Kinderen die de catechismus niet goed kenden moesten voor straf de grafsteen van Frederik Sigismund die toen nog voor het koor lag als strafbankje gebruiken. Dämkes’ nicht Sophie was zijn huishoudster, en na zijn dood in 1903 huwde Sophie de onderwijzer Peter Römkens. Na de uitbreiding van de kerk liet dit echtpaar in 1915 een gebrandschilderd raam aanleggen in de noordelijke zijkapel. Sophie en Peter waren de grootouders van Bisschop Frans Wiertz die kapelaan was in de Petrus en Paulus parochie van 1968 tot 1977.
 



Historische verhaal (3):
Petrus en Paulus parochie 325 jaar (1700 – 2025) / het historische verhaal (3)

 1901 – 1960: Mijnen en treinen in Schaesberg: een sterke groei van het aantal inwoners en parochianen, uitbreiding van de kerk en het ‘Rijke Roomse Leven’
 
In 1905 namen de zusters van de van oorsprong Franse orde de ‘Congreation des s.s. Coeurs de Jésus et Marie’ hun intrek in de oude burgemeesterswoning tegenover de kerk en richtten daar en in het voormalige gemeentelijke schoolgebouw ernaast een meisjesschool in op initiatief van pastoor Schroeder. De drie en later vier zusters verzorgden er samen met enkele lekenleerkrachten lager- en kleuteronderwijs. Later fuseerde de orde met de Soeurs du Saint Esprit uit Heerlerheide. Het aantal leerlingen en de school groeiden snel (o.a. nieuwe lokalen aan de Stationsstraat). Toen de zusters hun onderwijsakte behaalden en de Nederlandse taal meer machtig waren werd in 1914 de leiding overgenomen van juffrouw Vliexs en kregen het onderwijs en de school een formelere basis. Naast deze school was er ook een lagere (jongens)school onder beheer van de kerk (en dus ook een RK schoolbestuur) in de Streep. Naast het werk in de school waren de zusters ook actief in het Groene Kruiswerk en in de kerk. 
 


Tot aan het begin van de 20e eeuw lijkt de officiële taal in de kerkelijke omgang Duits te zijn. De boekhouding geschiedt in het Nederlands. Het ‘gewone’ volk spreekt dialect. Pas in 1920 ‘is het gebruik der Duitsche taal’ bijna geheel uit de kerk verdwenen. Wat betreft de kerk heeft pastoor Mühlenberg het oude hoge altaar uit 1700 dat vroeger tot bijna aan het gewelf reikte laten verlagen. In 1890 begon een grote restauratie waarbij het dak hersteld werd. In 1891 waren een half miljoen bakstenen nodig om metselwerk te herstellen. In 1892 werd de kerk gewit en werd een 1 meter hoge ‘plint’ in grijs-blauwe olieverf aangebracht en de houten plinten vervangen door een bepleistering met cementmortel. Ook de vensterbogen werden gerepareerd. Geraamde kosten: 11.851 gulden. In 1893 ging de restauratie verder, maar bleek ook de toren aan restauratie toe: 200 vierkante meter metselwerk en de torenspits moest onder handen genomen worden. Het geplande herstel van de steunberen langs de kerk ging echter niet door.


 
Begraven werd in de begintijd op het kerkhof naast en de grafkelders onder de kerk. Dat laatste privilege was voorbehouden aan leden van de grafelijke familie (voor het priesterkoor), priesters (onder het priesterkoor) en notabelen van het dorp (onder de kerk). Vanaf 1796 mocht alleen nog worden begraven op het kerkhof, maar dat gold blijkbaar niet voor graaf Jozef van Schaesberg (1812),
pater L. Stassen OFM (1806) en de dochter van P. van Lommessem (1817). Alleen de grafsteen van Frederik Sigismund bleef liggen voor het priesterkoor. Op het kerkhof en tegen de kerk aan (achter het hoofdaltaar) ontstonden later echter ook grafkelders voor o.a. de families Van Lommessem, De Rosen en Erens. Pas onder pastoor Bursgens werd een nieuwe grafkelder voor pastoors aangelegd die in verbinding stond met de grafelijke grafkelder. Deze kelders zijn er nu nog steeds en ook nog steeds toegankelijk.



In de laatste 10 jaar van de 19e eeuw verandert Schaesberg door de steenkoolwinning in de ONII mijn en de komst van de spoorlijn Sittard – Heerlen – Schaesberg – Herzogenrath (Schaesberg krijgt een station!) in hoog tempo van plattelands- naar industriegemeente. Met de groei van de bevolking (in 1910 al 3009 inwoners) groeit ook het aantal parochianen en lijkt uitbreiding van de P&P kerk een logische stap. Dat wordt een taak voor pastoor Schatten. Uit zijn parochiekroniek blijkt dat er in 1910 vanaf Pasen met de feestdagen drie missen gehouden werden omdat de kerk te klein geworden was en in 1913 een nieuw torenuurwerk is aangeschaft voor de prijs van 675 gulden.



In dat jaar wordt met de uitbreiding van de kerk begonnen en op advies van architect Jan Stuyt uit Amsterdam het oude priesterkoor afgebroken en het oude middenschip met de twee kleine zijkapellen uitgebreid met een transept (waardoor de kerk van boven gezien een kruisvorm krijgt) en een nieuw priesterkoor. De steunberen langs de kerk worden herbouwd en de achterdeur naar de toren verplaatst. Het werk werd uitgevoerd door aannemer Krekelberg uit Maasbracht.  De financiering kwam van de eigen parochianen, maar kwam ook van het bedrijfsleven. De ONII zorgde voor 330.000 gratis bakstenen. Van de Staatsmijnen komt 1000 gulden en van de Laura mijn in Eygelshoven 2000 gulden. Op 30 maart 1914 wordt begonnen met de werkzaamheden. Op 7 juni 1914 volgt de eerste steenlegging. Deze steen van 90 kilo is rechts voor in de kerk ingemetseld en bevat de tekst ‘Op het feest van de allerheiligste Drievuldigheid 1914 plaatstdeken J.A. Brewers de eerste steen. Op 5 augustus werden de werkzaamheden stilgelegd i.v.m het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog. De prijzen stegen snel en het vertrouwen in papiergeld daalde. Desondanks werd het werk alweer op 12 augustus hervat en vijf maanden later was het gebouw weer bruikbaar. Op 11 januari 1915 werd de kerk ingezegend.
 


Voor die tijd opmerkelijk is de installatie van elektriciteit in het gebouw. Eveneens worden in dit jaar nieuwe kerkramen, een nieuw hoogaltaar en een communiebank (van de bekende firma Cuypers uit Roermond) geleverd en geïnstalleerd. Boven de nieuwe hoofdingangen worden teksten aangebracht die refereren aan de uitbreiding. Een van de Latijnse teksten levert als chronogram het jaartal 1914 op en betekent vertaald: ‘Toen de steenkolen in deze streken gedolven werden en de Schaesbergse bevolking groeide, werd ik te klein en ben ik vergroot, terwijl een woeste oorlog Europa kwelde’ . In juli 1919 wordt begonnen met de beschildering van het priesterkoor en medio 1920 is de nieuwe tegelvloer klaar. Opgeteld bedroegen de  kosten voor nieuwbouw, restauratie, verlichting, verwarming en honoraria voor architect en opzichter zo’n 45.000 gulden. 



Het hoogaltaar is van zandsteen, meet 4.5 bij 4.5 meter en bevat relieken van de H.H. martelaren Martialis en Olympius. De opbouw kent een duidelijke symboliek waarin de verheerlijking van de eucharistie en de verkondiging centraal staan. De gebrandschilderde ramen van het atelier Nicolas uit Roermond (1915) zijn voor een deel geschenken van een sterk groeiend aantal aan de kerk verbonden verenigingen of van notabelen uit Schaesberg. Een bijzondere vermelding verdient het raam van de H. Frederik, bisschop van Utrecht, aan de sacristiezijde. Pastoor Schatten heeft het laten aanbrengen omdat hij dacht dat de H. Frederik (als eerbetoon aan de ‘heren’ van Schaesberg) de patroonheilige van de kerk was voor 1700. Maar dat klopt niet, want er was toen geen speciale verering van deze heilige. Deze komt later wel weer voor op het zegel van de schepenbank Schaesberg en op het wapen van de gemeente Schaesberg.



Tot aan de uitbreiding met het transept is de kerk van binnen helemaal wit gepleisterd, maar in 1915 worden eerst de sluitstenen in het plafond opnieuw (en nu in kleur) geschilderd. Vervolgens bracht de Roermondse kerkschilder Lommen in 1919 schilderingen aan op de muren van het nieuwe deel van de kerk en in 1926 beschilderde hij de muren van het oude deel. Over de achtergrond en betekenis van deze muurschilderingen (die in 1957 zijn verdwenen) is niets in een document vastgelegd en dus slechts heel weinig bekend. Deels waren het illustraties bij het H. Misoffer en uit het oude en nieuwe testament, deels waren ze figuratief. Samen met een groot aantal heiligenbeelden zorgde het geheel er wel voor dat de kerk ‘voller’ en donkerder leek. Verder schenkt pastoor Schatten het centrale glas in lood raam achter het altaar van Christus aan het kruis, gefrankeerd door Maria en Johannes. Ook schaft hij in 1905 een nieuwe ciborie aan en laat hij in 1906 het zilveren wierookvat van Boermans repareren. Verder koopt hij twee koperen kaarsenluchters, nog een vergulde ciborie, twee ampullen en in 1910 een nieuwe biechtstoel.


 
Door de sterke bevolkingsgroei nemen de plannen de parochies te verkleinen ook toe. De Kamp en omgeving worden in 1917 toegewezen aan de nieuwe parochie Nieuwenhagerheide. In 1915 was Terwinselen al toegevoegd aan de parochie van Spekholzerheide. In 1924 wordt Palemig overgedragen aan de parochie van Schandelen. Door het streven van dr. Poels naar menswaardiger woningen voor de mijnwerkers ontstaan achter de kerk en in Leenhof de nu nog steeds bestaande wijken met huizen in de Lotharingse stijl ook wel bekend als mijnwerkerskolonie. In 1924 en 1936 sticht Schatten de rectoraten Leenhof en de Kakert. In 1926 begeeft de in 1733 aangeschafte klok het en besluit het kerkbestuur er twee nieuwe aan te schaffen om het oorspronkelijke aantal van 3 weer te herstellen. Deze klokken worden in 1927 ingewijd door de deken van Heerlen. Pater Philemon, eveneens uit Heerlen wijdt in 1928 
de staties in van de in de 20er jaren aangeschafte nieuwe kruisweg van de firma Windhausen uit Roermond


 


De mijnbouw zorgde voor een groeiend inwoneraantal en daardoor voor een groeiend aantal kerkgangers. Om deze en veel nog niet kerkelijke jonge mannen en vrouwen meer bij de kerk te betrekken en te behouden boden aan de kerk gerelateerde verenigingen een zekere mate van betrokkenheid en structuur. In 1903 begon pastoor Schroeder al met twee congregaties tegelijk; die voor de Jongelingen (de mannen) en die voor de Jonge Dochters ofwel de Jonge Werksters. Van de activiteiten van deze congregaties is weinig bekend gebleven. Wel dat ze respectievelijk in 1905 en 1906 een Aloysius- en een Barbarabeeld kregen. Als ‘tegenprestatie’ schonken de congregaties na de uitbreiding van de kerk een glas in lood raam van de H. Aloysius en van de H. Barbara aan de kerk. In 1925 en 1926 werden een retraite en het 25 jarig bestaan gevierd. In deze tijd wordt ook het kerkelijk zangkoor St. Ceacilia opgericht dat eerst uitsluitend uit mannen bestaat en pas in 1957 ‘gemengd’ wordt. 
 
Vaak was een van de twee kapelaans die in de parochie werkzaam waren geestelijk adviseur en dus ook vaak middelpunt op de vele groepsfoto’s die er van de verenigingen werden gemaakt. Een lijstje met enkele andere congregaties en broederschappen: 
1904: Broederschap van O.L. Vrouw van Altijddurende bijstand 
              (Mariaverering en verering van het Heilig Hart van Jezus)
1910: Broederschap van O.L. Vrouw van de berg Carmel van de Onbevlekte Ontvangenis, de Zeven Smarten, de allerheiligste Deugdelijkheid
1911: Aartsbroederschap der H. Familie (schenkt de kerk een raam met de H. Familie)
1913: Heroprichting van de Derde Orde van de H. Franciscus
1917: Een Retraitevereniging
1918: RK Kiesvereniging: om kandidaatstelling van katholieke leden voor de 
verschillende verkiezingen te bevorderen
1925: Heroprichting van de Vincentiusvereniging
1931: Missienaaikring (generen van gelden voor het missiewerk)
De H. Familie was sterk op de kerk gericht en kende later in de 2e wereldoorlog een grote bloei. Daarnaast waren er nog tal van katholieke organisaties die samen met de mijnen bijdroegen aan de structurering van het leven in de parochie in die tijd: Katholieke Jonge Meisjes, Katholieke Jonge Vrouwen, Jonge Werkman, Katholieke Mijnwerkersbond enz. En zelfs voor de invulling van de schaarse vrije tijd met voetbal, atletiek, gymnastiek of krachtsport waren de meeste vereniging van katholieke signatuur. Voor de huisvesting van een aantal van deze verenigingen werd in 1928/1929 het patronaat naast de kerk gebouwd en hadden de K.A.J. en K.J.V. een eigen gebouw (de latere bibliotheek) aan de hoofdstraat


Pastoor Schatten was sterk maatschappelijk betrokken. In 1910 nam hij het initiatief tot de oprichting van een Boerenleenbank om kleine boerenbedrijfjes financieel op weg te helpen. Maar ook als auteur was hij zeer actief. Hij schreef regelmatig over de godsdienstleer in het blad ‘Limburg aan Christus’. Later werden deze bijdragen zelfs gebundeld in het 850 pagina’s tellende ‘Familieboek voor onze tijd tot godsdienstige onderrichting en stichting’. Tijdens, maar ook na zijn pastoraat schreef hij nog talloze andere publicaties, waaronder ‘De plechtige communie. Een boekje voor kinderen’. Schatten overleed in 1942 in Wittem en ligt begraven in de pastoorskelder onder de P&P kerk.
 
De wat zwijgzame en stuurse pastoor Gerards volgt pastoor Schatten al in 1935 op. Samen met zijn kapelaans Rouwet en Tummers vormen ze ook in de moeilijke jaren van de 2e Wereldoorlog het pastorale team van de parochie. In deze periode bloeien de kerkelijke verenigingen als nooit tevoren omdat het kerkelijk leven met name in die tijd als uitlaatklep dient voor een frusterende tijd Vooral de kapel in Leenhof biedt dan een mooie plek om bij elkaar te komen en te bidden. In 1943 worden de drie kerkklokken door de bezetter in beslag genomen. In het laatste jaar van de oorlog en vlak na de bevrijding wordt Schaesberg getroffen door 2 drama’s van grote omvang: het neerstorten van een Amerikaanse bommenwerper op de Baanstraat (6 doden) en het bombardement nabij de kerk in Leenhof door een Duits gevechtsvliegtuig waarbij 15 burgers (waarvan 12 kinderen) en 6 Amerikaanse soldaten omkomen. Met name kapelaan Rouwet deed direct na de bevrijding veel moeite het normale leven weer op gang te brengen door een ‘parochiële sociale week’ te organiseren voor de parochianen. Een reeks bijeenkomsten over actuele en algemene thema’s die vrij toegankelijk waren. Deze succesvolle ‘conferenties’ vonden later ook elders in de bisdommen Roermond en Den Bosch en zelfs in Vlaanderen een vervolg. 



Vanaf 1946 verschaft het wekelijks verschijnende ‘Parochieleven’ een goed overzicht van een rijke schakering aan activiteiten in de parochie. Zo weten we dat er op zondag 4 leesmissen (om 6, 7, 8 en 9 uur), om 10.15 uur een hoogmis en om 15.00 uur een lof plaatsvonden en er  daarna ’s avonds nog eens bijeenkomsten van de H. Familie (samen zo’n 1000 leden) waren. De ene week voor de Vrouwen-, de andere week voor de Mannenafdeling. De leden van de Jongelingencongregatie kwamen elke tweede zondag bij elkaar, meestal na de hoogmis; de leden van de congregatie voor de jonge dochters en de Kleine congregatie voor de meisjes kwamen ’s middags bij elkaar. Er werden verdiepingsdagen, retraites en nachtelijke aanbiddingen (zaterdag na de eerste vrijdag van de maand) gehouden. De boeken in de nieuwe R.K. Openbare Leeszaal en Bibliotheek naast de kerk werden beschreven als ‘1650 keurig geüniformeerde boeken staan in gelid naast elkaar om allen hun diensten aan te bieden. 1650 soldaten in dienst van katholiek Schaesberg. Een klein leger…..’ In 1948 worden ter gelegenheid van het 40-jarig priesterjubileum van pastoor Gerards drie nieuwe kerkklokken aangeschaft, toegewijd aan de H.H. Jozef, Petrus en Paulus (4 april 1948) en gemaakt door de firma Eijsbouts uit Asten.



In 1950 wordt het 250 jarig bestaan van de parochie gevierd met vele kerkelijke plechtigheden, een tuinfeest op kasteel Strijthagen en de eerste parochiegeschiedenis, geschreven door J.J. Jongen. In de daarop volgende jaren ’50 neemt het verenigingsleven verder toe, maar wordt de strakke organisatie ervan langzaam losgelaten. Verkennersgroepen, sportverenigingen, muziekgezelschappen, maar ook instuiven, kerst- en paasvieringen voor jongeren of carnavalsavonden in het patronaat. Het aantal leden van deze verenigingen nam echter langzaam af. Dat gold zeker niet voor het aantal parochianen (5000), want het inwonersaantal groeide snel. In 1949 wordt de H. Michael parochie in het Eikske opgericht en in 1956, ondanks heftig verzet van pastoor Gerards, de H. Familieparochie (voorbereid door kapelaan H. Partouns). De spoorlijn vormde de grens tussen P&P en Familieparochie). 


 
Met de benoeming van Henri Mertens in 1956, als de opvolger van pastoor Gerards, begint een periode van grote verandering voor kerk en parochie. Allereerst wordt Mertens deken van het nieuwe dekenaat Schaesberg dat de parochies in Schaesberg, Nieuwenhagen, Eygelshoven en Ubach over Worms omvat. In september van zijn benoemingsjaar begint hij met het herstel van de kerk. Dak, dakkapellen en dakgoten worden hersteld. In de kerk wordt het pleisterwerk hersteld en worden de muurschilderingen verwijderd. Daarvoor in de plaats komen nieuwe kleuren volgens een schema van kunstenaar Eugène (?) Laudy waardoor de kerk ‘moderner’ oogt en de kleuren ‘dienstbaar zijn aan de bouwvormen van de kerk’. In 1958 wordt het gebouw ter hoogte van het priesterkoor aan de zuidzijde vergroot met een zijvleugel / kinderkapel (het huidige parochiezaaltje) naar een ontwerp van architect F.P.J. Peutz. Dat is wel nodig ook, want op een ‘gewone’ zondag bezochten gemiddeld zo’n 2000 personen de kerk. Dit betekende dat 4 H. Missen nodig waren om iedereen een plaats te bieden. Met name de sterk veranderde vorm van de liturgie in die tijd is kenmerkend voor de nieuwe weg die de katholieke kerk inslaat ten gevolge van het Vaticaans Concilie in 1958. In 1959 wordt het altaar naar de kerk gericht waardoor de priester de mis leest met het gezicht naar het kerkvolk toe. De vieringen worden interactiever – de gelovigen worden uitgenodigd om (vanaf 1964 in het Nederlands i.p.v. in het Latijn) mee te zingen en mee te bidden.
 

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *